Verslag 1996 (1)
Oude koeien van 1996
- Het was wel een schitterend gezicht, die schepen, die onder mij door voeren en door het silhouet van de ondergaande zon zeilden
- Na een uur was er geen van m’n medezeilers meer te zien. De maan kwam op, als een oranje kaboutermuts. De duizenden sterren, het silhouet van de wal met in de verte de flonkerende lichtjes van het autoverkeer. M’n net aan bollende spinaker, de wolkenkrabber van Amsterdam met z’n flitsende lichtbundel. Alles zorgde voor een levendigheid in deze doodse stilte, welke af en toe werd onderbroken door ’t kabbelende water, die m’n 2 myl voortgang veroorzaakte, richting Lelystad.
- ‘s-morgens om 08.00 uur werd ik, door geklop op m’n schip, door de havenmeester(es), gewekt. Dat is nog ‘ns service, dacht ik, maar ja, ze kwam alleen maar om d’r havengeld te innen.
- Ik heb toch al heel wat wedstrijden gezeild en … gewonnen, maar altijd met bemanning. Ik vind, dat als je alleen zeilt, je dan pas bemerkt, dat er nog heel wat aan jezelf dient te worden bijgeschaafd.
- De havenmeester van Den Oever belde de Chinees, die ons met ’t busje kwam halen. Na een heerlijke maaltijd, veel lachen en behoorlijk rozig, werden we door die Chinees ook weer teruggebracht naar de haven.
- Op het hele traject van de 200 myls heb ik geen slag behoeven te maken. Na precies 3 x 24 uur kon ik in Muiden finishen. Ik ben natuurlijk razend enthousiast over de wedstrijd en ……. niet te vergeten m’n prestatie !
Ingeschreven solo-schippers – 1996
Nr | Jaar dln |
Plt wed |
Aant. maal |
Schipper |
Type jacht |
Naam jacht |
Thuishaven jacht |
SZ Factor |
1 | 1996 | 1 | 1 | Han Beijersbergen | Contest 31 HT | Galathea | Enkhuizen | 103.0 |
2 | 1996 | AFK | 1 | Piet Bakker | Maxi 77 | Balder | Huizen | 112.0 |
3 | 1996 | RET | 1 | Jan Luyendijk | Jeanneau Sunlight 30 | Tam Tam | Huizen | 101.0 |
3 | 1996 | RET | 1 | Cees de Wit | Scampie | Foetsie | Baarn | 101.0 |
3 | 1996 | RET | 1 | Piet van der Zwaan | Selecta 31 | Zwaantje | Huizen | 102.0 |
Banen – 200 myls ‘SOLO’ – 1996
|
Tam Tam
Tam Tam om de marifoongedeeltelijk gepubliceerd in ‘Zeilen’ april ’97
Een wedstrijd om aan mee te doen, zo scheen het op 2 oktober, toen in 1996.
Een prachtig oktoberzonnetje en een zuidelijk windje van 2 Bf.
Na de koffie met appelgebak in ’t bruine cafe van ‘Ome Ko’ in Muiden werd er een korte palaver gehouden voor de deelnemers, de caps, met het logo van de 200 myls, de logboeken voor ’t kontroleren van de tocht, werden uitgereikt.
Zichtbaar was er al een stukje gespannenheid aanwezig bij de solo-schippers bij het losmaken van de touwtjes.
In min of meer konvooi werd er naar de denkbeeldige startlijn in de nabijheid van de M 1 gevaren, de zeilen gehezen en na een langgerekt hoornsignaal de start aangegeven. Een prachtig gezicht was ’t, hoe snel de spinakers en halfwinders werden gehezen en bollend door ’t bakstag windje naar de noordoost hoek van het Markermeer, richting Lelystad, werden gedreven met voortgang van 2 a 3 knoopjes. Ondanks een paar groeiende stapelwolken, werden de shirts uitgetrokken om nog wat extra revenuen van het najaarszonnetje te kunnen meepakken. Een buitje met een paar windstootjes zorgde ervoor, dat de vloot even een ‘platgeslagen’ indruk maakte. De spi’s verdwenen even snel, als ze waren gekomen om na een stief kwartiertje weer vrolijk het vlakke water op te fleuren.
Tegen een uur of vijf rondden de snelste jachten de rood/witte boei LS bij Lelystad, om daarna weer richting de NEK, de groene boei tussen Hoorn en Enkhuizen, op te zeilen. De achteroplopende jachten, die toch een uur later de LS rondden, besloten in Lelystad hun rustperiode van 9 uur te nemen, te ankeren of ergens aan te leggen, om na die rust te proberen meer voortgang te verkrijgen, mede door de weersverwachting.
Een taktisch juist besluit, zoals later bleek, want de NEK-vaarders ontmoetten een ruimende wind van Zuid naar WNW, die nogeens terugnam van 2 tot 1 Bf. Het was wel een schitterend gezicht, die schepen, die onder mij door voeren en door het silhouet van de ondergaande zon zeilden.
De rust, met alleen de 200 myls-gangers op het rimpelloze water, was alleszeggend. Af en toe dwarrelde en trok de wind iets aan, uit allerlei hoeken, dan zakte ie weer volledig in. Al kruizend tegen bijna niets dreef ik verder.
Om ongeveer 22.00 uur rondde ik de NEK. Een kwartiertje daarvoor passeerde mij de ‘Foetsie’ van Cees de Wit, die zijn koers weer richting Lelystad had uitgezet. Na een uur was er geen van m’n medezeilers meer te zien.
De maan kwam op, als een oranje kaboutermuts, de duizenden sterren, het silhouet van de wal in de verte met de flonkerende lichtjes van het autoverkeer op de dijk. De wolkenkrabber van Amsterdam met z’n steeds maar flitsende lichtbundel. Dit alles zorgde voor een levendigheid in deze doodse stilte, welke af en toe werd onderbroken door het kabbelende water, die m’n 2 myl voortgang veroorzaakte, richting Lelystad. Met m’n spinaker, net bollend, op m’n automaatje, bemerkte ik voor ’t eerst m’n hongergevoel.
De voorafgemaakte bami werd in de oven opgewarmd. Een beetje sateh saus, sambal en ketjap, een toetje van Mona. Het was Nederland op z’n mooist.
Ineens tegen 00.30 uur bemerkte ik, dat m’n navigatie-, alsmede ’t kompas, logverlichting wel erg flauw werd. M’n stuurautomaat gaf ook de geest. De wind trok iets aan en in het nachtelijke duister streek ik, voor de zekerheid, maar m’n spinaker. Ik probeerde de motor te starten om stroom te draaien. Een zwaar kuchend geluid, maar hij sloeg niet aan. Dan maar de slinger op ’t vliegwiel. De decompressieknop uittrekken en slingeren maar. Je moet wel ’n berekracht hebben, want wat ik ook probeerde, de motor sloeg niet aan. Peentjes zwetend gaf ik ’t maar op. Om 02.45 uur al zeilend, meerde ik af aan de wal van Lelystad’s Compagniehaven en dook, danig teleurgesteld over m’n stroomvoorzienings-problemen, m’n kooi in.
‘s-morgens om 08.00 uur werd ik, door geklop op m’n schip, door de havenmeester(es), gewekt. Dat is nog ‘ns service, dacht ik, maar ja, ze kwam alleen maar om d’r havengeld te innen. Tegelijkertijd ging m’n mobiele telefoon. De achterblijvers, die de vorige dag voor Lelystad hadden gekozen, waren om 03.00 uur, terwijl ik afmeerde, vertrokken richting NEK, met een zuidelijk windje 4. Zij hadden de NEK al gerond, waren reeds geschut in de sluis van Lelystad en zeilden nu, onder spinaker, richting Urk, de UK 16.
Dat was balen voor mij, alsook voor diegenen, die voor Hoorn hadden gekozen. De langzamere jachten hadden ons dus behoorlijk in de luren gelegd en lagen nu ruim 5 uur voor, om van het handicap-cijferverschil maar niet te spreken en dit al na pas 50 van de 200 myl. Wat moest dit voor een race worden ?
De LS had ik ‘s-nachts om 02.15 gerond, dus ik had tijd tot 11.15 uur om de stroomstoring bij mij aan boord te verhelpen. Bij de Tagrijn Emma werd ik door een paar gezellige kerels prima geholpen. O.a. met een goede raad om tijdens ’t slingeren van ’t vliegwiel ook de decompressieknop weer naar beneden te doen. De weersverwachting, nu 3 a 4 Bf, maar later in de middag oplopend naar een windje 8 uit het westen, in ’t noordelijk IJsselmeergebied, gaf mij, ondanks het beschutte water, het oppertje langs de kust van Enkhuizen, Medemblik en voorlopig naar Den Oever, was een zorg apart.
Eindelijk 11.15 uur, de trossen los. Het motortje was gestart. De akku’s waren weer goed vol. De meters gaven voor beiden meer dan 10 Volt aan. Begrijpen deed ik het stroomverlies niet. Ook na doormeten bleek, dat m’n oude akku’s voldoende kapaciteit hadden. Vreemd ! De sluis werd genomen en de koers werd gezet richting Urk, waar de UK 16 moest worden gerond. Op ongeveer 2 a 3 mijl voor mij lag nog een nachtelijke Nek ganger.
Onderweg werd ik gebeld, via m’n GSM, dat er besloten was niet meer kanaal 13 van de marifoon te gebruiken, daar deze bij de meesten werd gestoord bij het leven en dat de heren er niet doorheen kwamen, dus s.v.p. alle 200 myls deelnemers naar het oproepkanaal 10.
Na de UK 16 werd bij een windje 5 de genua iets teruggerold en het 1e. rif gestoken. De ‘Tam Tam’ lelde met een noodgang door ’t water. Al zeilend besloot ik toch maar even de beide akku’s te kontroleren. Weer een teruggang naar bijna 9 volt. Ik besloot dus om regelmatig stroom te gaan draaien. In Den Oever moest ik dan maar andere maatregelen nemen.
De lucht werd donkerder. De prachtige wolkenpartijen werden samengetrokken en kregen een onheilspellend aanzien. Op m’n windsnelheidsmeter wees m’n wijzer al 27 knopen p/uur aan. Voor Enkhuizen met m’n windmeter op 30 a 34 knopen trok ik m’n tweede rif erin en rolde m’n genua voor meer dan de helft terug. Met de wind iets achterlijker dan dwars, keilde ik richting Den Oever met 7 … 8 met uitschieters naar 10 knopen per uur.
Bij de WV 14 in de aanloop van Den Oever waaide Cees de Wit’s ‘Foetsie’ me tegemoet. Hij had z’n merkteken net gerond en weer koers gezet richting Stavoren. Met z’n vraag of ik hem zou volgen, maakte ik een wegwerp gebaar. Ik had ’t wel even gehad, 8 keer stroom gedraaid en boven Medemblik was m’n neerhaler uit z’n oogbevestiging geklapt. Dat met een vrijwel achterlijke, stormachtige wind. Met een bulletalie had ik de giek wel wat gefixeerd, maar het was me te onrustig. Al met al was het hard nodig om op de wal het een en ander te inspekteren. De ‘Foetsie’ had inmiddels ook z’n steven gewend en zeilde, met dezelfde noodgang als ik, achter mij aan, tussen de havenlichten van Den Oever door, klokten de tijd, ten teken, dat m’n 2e. rusttijd nu in zou gaan. De motor startte (gelukkig) en ik zeilde weer naar buiten om de zeilen te bergen, de stootwillen en landvasten klaar te leggen voor ’t nachtje aan de wal.
Terwijl ik daar mee bezig ben, zie ik uit de haven op volle snelheid de rubberboot van de havenmeester op me af stuiven. Hij maakte een zwieper en lag stil voor m’n boeg. “Mijnheer, wilt u meekomen, de radiokontroledienst staat in de haven op u te wachten en u wordt verzocht mij te volgen !” “Waarom dat dan”, vroeg ik. “U schijnt vandaag de hele dag ’t marifoonkanaal 10 te hebben geblokkeerd”. “Gisteren bent u ook al de hele dag bezig geweest op kanaal 13”.
Met deze mededeling was ik wel achter de reden van m’n stroomverlies gekomen, maar echt blij was ik niet. Moterend voer ik de Marina van Den Oever binnen, om de zand- en werkboten heen, om aan een aflandige langs-steiger af te meren. Dat is toch wel een klus, in windkracht 8, vooral als je alleen bent. Tot overmaat van ramp schoot ook nog een stuk van m’n rolgenua open, zodat de stormachtige wind nog eens extra vat op me kreeg. Een paar van m’n, reeds gearriveerde, 200 myls wedstrijdgenoten, schoten me te hulp, waarna ’t klusje uiteindelijk gauw was geklaard.
Inmiddels stond de ‘hombre’ van de radio-kontroledienst al een uur op me te wachten, wat duidelijk aan z’n gezicht was af te lezen. Ik nodigde de kontroleur, een midden vijftiger, dus ’n leeftijdgenoot, uit om aan boord te komen. Ik bood ‘m wat te drinken aan. Zelf was ik ook aan een afmeerborrel toe. Met een blik op mijn marifoon stelde hij meteen de oorzaak van de storing vast. De koptelefoon van m’n wereldontvanger hing keurig aan z’n oog boven de marifoonhoornhaak. De verende, bijelkaar komende beugels van de koptelefoon klemden echter tussen de vastgeklikte marifoonhoorn, zodat de seinsleutel bleef ingedrukt. Daardoor stond de marifoon op konstant zenden en zelfs nog op vol vermogen. De stroomstoring was opgelost, maar ik schaamde me mateloos diep, vooral na het verhaal wat de kontroleur mij vertelde.
Op dinsdag 1 oktober was de man teruggekomen van z’n vakantie uit Mexico en dacht woensdag 2 oktober rustig aan en ontspannen weer z’n werk te kunnen hervatten om een beetje te genezen van de ontstane ‘jetlag’. Om 10.00 uur woensdag werd hem echter opgedragen met z’n peilauto een onverlaat op te sporen in het zuidelijk IJsselmeergebied, die met z’n marifoon kanaal 13 blokkeerde. Hij toog dus met z’n speciaal daarvoor ingerichte dienstwagen naar Muiden en peilde de stoorder onderweg naar Lelystad.
Hij dacht: “Ik rij naar Lelystad en wacht hem daar wel op.” Tegen een uur of 5 bemerkte hij, dat de veroorzaker van de storing richting Enkhuizen voer, dus hij naar Enkhuizen. Om 20.00 uur zag ie via een peiling, dat de koers geen Enkhuizen, maar Hoorn was, dus hij weer naar Hoorn. Wat schertste zijn verbazing, dat hij bemerkte, dat tegen 22.00 uur, de koers van het schip weer veranderde en opnieuw naar Lelystad werd verlegd. Inmiddels was het marifoonstroringsignaal zo zwak, tot niet meer hoorbaar geworden, dat hij besloot tegen een uur of elf, hij kwam uit Limburg, maar een hotelletje te nemen en de ochtend daarna rustig weer naar de basis te rijden.
Op donderdag 3 oktober reed de man, nog aan z’n vakantie en aan de rare dag van gisteren terugdenkend, richting Limburg, toen hij om ongeveer 10.30 uur bericht kreeg, dat hij een marifoonstoring op kanaal 10 in de buurt van Lelystad moest opsporen, dus hij weer terug. Hij peilde om ongeveer 11.45 uur de storing bij de sluis van Lelystad. Als een ‘Zoef de haas’ spoorde hij naar de sluis. Bij de sluis bleek de vogel te zijn gevlogen, maar kon duidelijk peilen, dat ’t betreffende jacht naar Urk voer. Kom, dacht ie, ik ga naar Urk, daar wacht ik ‘m wel op. Weer tot z’n verbazing, net in Urk aangekomen, peilde de man, dat de koers was verlegd naar Enkhuizen. Hij werd ’t wel een beetje zat, maar ja, dan maar naar Enkhuizen. Wachtend in Enkhuizen, weer ’t zelfde, richting Andijk. richting Medemblik. De wind nam zodanig toe, dat ie dacht, die gek zal toch niet doorgaan, maar de gek ging door.
Onder Den Oever op de dijk kon hij door middel van een verrekijker en de peiling vastellen welk jacht de storing veroorzaakte en las zelfs ‘Tam Tam’ op m’n spiegel.
Wat hij toen dacht, toen hij mij dit alles vertelde, verraadde z’n ogen duidelijk. We praten nog wat door en nadat ik nogmaals had verontschuldigd, kreeg ik de toezegging, dat ik binnenkort, schriftelijk, ’n officiele waarschuwing zou ontvangen, stapte de kontroleur van de radio opsporingsdienst van boord.
Als er een bon was gegeven, dan had ik ’t nu in ieder geval verdiend.
Jan Luyendijk
S/Y Tam Tam
Huizen, 11 oktober 1996